
Jurisprudentie
AT1962
Datum uitspraak2005-03-17
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410026/2, 200410027/2 en 200410028/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410026/2, 200410027/2 en 200410028/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Heemskerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2001, het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 augustus 2002, kenmerk 2002-1840, beslist over de goedkeuring van dit bestemmingsplan.
Uitspraak
200410026/2, 200410027/2 en 200410028/2.
Datum uitspraak: 17 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
de vereniging "Vereniging Westerhout Blijft!", gevestigd te Beverwijk,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Heemskerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2001, het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 augustus 2002, kenmerk 2002-1840, beslist over de goedkeuring van dit bestemmingsplan.
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Beverwijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 november 2001, het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 augustus 2002, kenmerk 2002-1475, beslist over de goedkeuring van dit bestemmingsplan.
Bij besluit van 5 september 2002 heeft de gemeenteraad van Velsen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 april 2003, kenmerk 2002-37801, beslist over de goedkeuring van dit bestemmingsplan.
De Afdeling heeft de besluiten van verweerder bij uitspraken van 19 november 2003, no. 200300554/1, no. 200205327/1 en no. 200304130/1, gedeeltelijk vernietigd.
Bij zijn besluiten van 26 oktober 2004, kenmerk 2004-29219, kenmerk 2004-29216 en kenmerk 2004-29218, heeft verweerder wederom beslist over de goedkeuring van de bestemmingsplannen.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bij brief van 9 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 februari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, en bijgestaan door dr. C.T.W. van Roermund en E. Kapitein, deskundigen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, en bijgestaan door ing. F. Mertens, deskundige, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Heemskerk, vertegenwoordigd door C. Besse en J. Tuithof en bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, de gemeenteraad van Beverwijk, vertegenwoordigd door A.C. Rensen en P. Schekkerman en bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, en de gemeenteraad van Velsen, vertegenwoordigd door drs. B. Wouda en bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Gelet op de samenhang ziet de Voorzitter aanleiding om de verzoeken inzake de drie goedkeuringsbesluiten in één uitspraak op te nemen.
2.3. Met de plannen wordt beoogd de aanleg van een randweg ten westen van Beverwijk mogelijk te maken. De voorziene weg ligt in de gemeenten Heemskerk, Beverwijk en Velsen en biedt een verbinding tussen de A22 in Velsen en de Rijksstraatweg in Heemskerk.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de plannen wederom goedgekeurd.
2.4. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte wederom goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden" en verzoekt schorsing hiervan.
Zij voert aan dat op het tracé van de randweg woon- en leefgebieden van diersoorten die worden beschermd op grond van de Flora- en faunawet en genoemd zijn op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, te weten rugstreeppadden en vleermuizen, aanwezig zijn.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.
Hij heeft er op gewezen dat voorzover nodig een ontheffing als bedoeld in artikel 75, vierde lid, van de Flora- en faunawet is gevraagd en verleend. Ten aanzien van rugstreeppadden en vleermuizen heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze niet zijn aangetroffen op het tracé en dat om die reden een ontheffing als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onder c, van de Flora- en faunawet, voor deze soorten niet nodig is.
2.6. Verweerder heeft zich in zijn besluiten gebaseerd op een onderzoek uitgevoerd door Adviesbureau Mertens waaromtrent in juni 2004 is gerapporteerd.
Verzoekster is op basis van onderzoek van dr. C.W.T. van Roermund gedocumenteerd tot andere bevindingen gekomen. Ter zitting heeft verzoekster verwezen naar de bijlagen van het rapport en diverse plaatsen op tracégedeelten in Beverwijk en Velsen aangewezen, waar rugstreeppadden dan wel vleermuizen aanwezig zouden zijn. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de Voorzitter op voorhand niet de overtuiging gekregen dat het door verzoekster gestelde omtrent de woon- en leefgebieden van die diersoorten onjuist zou zijn. Hij acht in deze nader onderzoek noodzakelijk.
2.7. Ten aanzien van het betoog van de gemeenteraad en verweerder dat niet de bestemmingsplanprocedure, maar de ontheffingsprocedure de aangewezen weg is om duidelijkheid te verkrijgen ten aanzien van de aanwezigheid van rugstreeppadden en vleermuizen, overweegt de Voorzitter het volgende.
Vast staat dat voor de rugstreeppad en de vleermuis geen ontheffing is aangevraagd. Nu de ontheffingverlener niet bevoegd is buiten de aanvraag te treden en de aanvrager de aanvraag niet heeft aangevuld of hersteld dan wel een nieuwe aanvraag heeft ingediend, kan verzoekster in de door de gemeenteraad gevolgde procedure haar bezwaren betreffende de gestelde aanwezigheid van rugstreeppadden en vleermuizen niet aan de orde stellen.
Teneinde de aanwezigheid van beschermde soorten waarvoor geen ontheffing is gevraagd in rechte te doen toetsen kan verzoekster in het kader van de Flora- en faunawet slechts een verzoek om handhaving indienen bij de ontheffingverlener, op het moment dat zij meent dat door feitelijke werkzaamheden een verbodsbepaling uit deze wet wordt geschonden.
2.8. Het voorgaande, wat hier verder ook van zij, laat onverlet dat de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten ook in de bestemmingsplanprocedure een rol speelt in het kader van de vraag of de beoogde bestemming kan worden verwezenlijkt.
Nu het betoog van verzoekster twijfel laat bestaan ten aanzien van de volledigheid en juistheid van het onderzoek waarop verweerder het in zijn besluiten ingenomen standpunt dat zich op het tracégedeelte in Beverwijk en Velsen geen woon- en leefgebieden van rugstreeppadden en vleermuizen bevinden, heeft gebaseerd, is de Voorzitter er op voorhand niet van overtuigd dat de desbetreffende bestreden besluiten in de bodemprocedure in stand zullen blijven.
2.9. Gelet op al het voorgaande en mede gezien de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van de desbetreffende plannen ziet de Voorzitter aanleiding de bestreden besluiten met betrekking tot de bestemmingsplannen van Beverwijk en Velsen bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.10. Het verzoek betreffende het bestreden besluit met betrekking tot het bestemmingsplan van Heemskerk komt niet voor inwilliging in aanmerking.
2.11. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 26 oktober 2004, 2004-29216 en 2004-29218;
II. wijst het verzoek met betrekking tot het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 26 oktober 2004, 2004-29219 af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie aan verzoekster onder vermelding van de zaaknummers te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van de ingewilligde verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 546,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005
178-448.